Thema’s > Zomertijd
De zomertijd werd voor het eerst officiëel toegepast door Duitsland in 1916, tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Tussen 1916 en 1945 kende Nederland een zomertijd, ingesteld uit financiële overwegingen. Het is een middel om brandstoffen te besparen, men maakte namelijk meer gebruik van het zonlicht om te verlichten in plaats van olie of hout. Een mooie bijkomstigheid was dat vooral boeren, bouwvakkers en andere buitenwerkers langer daglicht hebben en dus langer konden werken.
Voor de Tweede Wereldoorlog werd in ons land nog gewerkt met de continentale tijd; twintig minuten later dan in het Verenigd Koninkrijk, maar veertig vroeger dan in Duitsland. De nazi’s vonden de veertig minuten tijdverschil tussen Nederland en Duitsland maar lastig, en zetten op 16 mei 1940 de klokken overal gelijk. Hierdoor moest de Nederlandse klok ineens een uur en veertig minuten vooruit. Voor het gemak bleef de tijd ook in de winter van 1941 en 1942 hetzelfde; pas in november ’42 moesten de Nederlanders hun klok weer een uur terugzetten.
Na de bevrijding werd in veel landen het systeem van winter- en zomertijd afgeschaft, omdat velen het met de nazi’s associeerden.
De zomertijd werd in Nederland in 1977 wederom ingevoerd met als belangrijkste reden dat het energie scheelt. Door de oliecrisis heerste er eind jaren zeventig een flinke recessie, en het langer gebruik maken van daglicht was een welkome energiebesparing. Door de zomertijd wordt het een uur later licht en ook een uur later donker.
Inmiddels doet naast de Europese Unie ook onder meer Canada, Hawaii en Australië mee aan de zomertijd. De Internationale benaming is Daylight Saving Time of kortweg DST. De zomertijd wordt gehanteerd in zon 70 landen.
De zomertijd begint tegenwoordig op de laatste zondag van maart (klok uur vooruit) en eindigt op de laatste zondag van oktober (begin wintertijd, klok uur terug).