Plaatsen > Opsterland
De gemeente Opsterland ligt in de provincie Friesland. Inwoneraantal: 29.540; Oppervlakte: 227,56 km²; Wateroppervlakte: 2,65 km².
De gemeente Opsterland kent de woonkernen:
- Bakkeveen,
- Beetsterzwaag,
- Frieschepalen,
- Gorredijk,
- Hemrik,
- Jonkerslân,
- Langezwaag,
- Lippenhuizen,
- Luxwoude,
- Nij Beets,
- Olterterp,
- Siegerswoude,
- Terwispel,
- Tijnje,
- Ureterp,
- Wijnjewoude
Geschiedenis
De vuistbijl van Wijnjeterp bewijst dat meer dan 150.000 jaar voor Chr. al mensen in Opsterland hebben gewoond. Het duurt dan tot zon 15.000 jaar voor Chr. voordat weer iets wordt vernomen van menselijke aanwezigheid. Vanaf die tijd volgen de culturen elkaar op, waarvan allerlei stenen gereedschappen, een enkel bronzen voorwerp en scherven aardewerk te zien zijn in het Fries Museum te Leeuwarden.
De naam Opsterland komt men voor het eerst tegen in 1395, al is het in een wat andere vorm dan heden ten dage, nl. Upsateraland. Up is op en sater is zittende op. Opsterlanders zijn dus opzitters, de hoog wonende mensen op het zand.
Ook de naam Superhaudmare komt voor in de 14e eeuw als aanduiding voor deze streek. Vrij vertaald betekent dit boven-hoofd-stroom. Die hoofdstroom is dan de rivier, die het hart van Opsterland vormt. Het is de rivier De Boorn, beter bekend als het Ouddiep (It Alddjip), en ook wel Koningsdiep genoemd. Het hedendaagse Opsterland kenmerkt zich o.a. door de fraaie bossen rond Beetsterzwaag, Olterterp, Wijnjewoude en Bakkeveen. Maar karakteristiek voor het Opsterland van zon 200 à 250 jaren geleden zijn die bossen niet.
De aanleg van deze bossen begon in de 18e eeuw en vond vooral in de 19e eeuw plaats. Daarvoor was het landschap van Opsterland open en ruim, waarin de dorpen als groene oasen verspreid lagen aan weerszijden van het Ouddiep. Onafzienbare heidevelden bepaalden het beeld van die tijd met aan de noord- en zuidkant van de gemeente de ontoegankelijke hoge venen. In de 18e eeuw werd dit hoogveen in het groot afgegraven door de veencompagnieën. De o.a. door de afvoer van de turf uit deze hoge venen gegraven vaarten en wijken veranderden het landschap radicaal. In die tijd zijn ook de dorpen Gorredijk, Bakkeveen en het tegenwoordige Frieschepalen ontstaan. Dorpen als Luxwoude, Langezwaag, Kortezwaag, Terwispel, Lippenhuizen, Hemrik, Wijnjeterp en Duurswoude aan de zuidzijde en (Oud)Beets, Beetsterzwaag, Olterterp, Ureterp en Siegerswoude aan de noordzijde van de gemeente zijn van veel oudere datum.
Die oudere dorpen waren dorpen van boeren, die het vooral moesten hebben van akkerbouw (rogge en boekweit). Wel hield men ook koeien en schapen, maar deze werden vooral gehouden vanwege de mest.
Het hooi voor dit vee werd voornamelijk uit het onbewoonde gebied in het westen van de gemeente gehaald langs vaste wegen (hooiwegen). Dit lage westen is van vóór 1000-1100 ná Chr. wel bewoond geweest, maar door wateroverlast is de bevolking uit dit gebied naar de hoger gelegen dorpen uit het oosten verhuisd.
In het begin van de 19e eeuw is men begonnen met het winnen van turf uit deze hooilanden. Het ging hier om laagveen. De ondernemers en de vaste arbeiders, die dit laagveen afgroeven waren voor een groot gedeelte afkomstig uit de kop van Overijssel (de zgn. Gietersen). Zij zijn de grondleggers van de dorpen Tijnje en Nij Beets. De familienamen Bron, Lok, Krikke, Meester, Schokker, Dam, herinneren nog aan die Overijsselse voorouders.
Ook Luxwoude ondervond de invloed van deze immigranten. In 1749 telde dat dorp 9 inwoners in 1815 waren het er 311, waarvan het merendeel in 1855 al weer vertrokken was.
Door de laagveenontginning ontstonden in het westen van de gemeente onafzienbare plassen en poelen. In de 19e en ook in de 20e eeuw zijn deze plassen drooggemalen en zijn de drooggevallen gronden ontgonnen en daarna als weidegronden in gebruik genomen.
De geschiedenis van de hoogveen – en zeker ook van de laagveenafgravingen is een geschiedenis van onvoorstelbare armoede en van onmenselijk lijden. Sociale onrust was het gevolg, met name in de laagveengebieden bij Tijnje en Nij Beets. De naam van Domela Nieuwenhuis is onuitwisbaar gegrift in de historie van deze beide dorpen.
Vrij van veengraverij bleven Beetsterzwaag en Duurswoude. In Beetsterzwaag woonden echter wel de belangrijkste deelgenoten in de veencompagnieën, zoals de families Fockens, Van Teijens, Lycklama à Nijeholt e.a. Deze namen vindt men ook terug in de lijst van opeenvolgende grietmannen, die vanaf de 13e eeuw tot aan 1851 rechtspraken, aanvoerders waren in de strijd, naar buiten de grietenij vertegenwoordigden, kortom de belangrijkste mannen waren in de gemeente of beter gezegd de grietenij.
Aanvankelijk kende men twee grietmannen in Opsterland, aan elke kant van het Ouddiep één. Als in 1550 het geslacht Fockens zijn rij van grietmannen begint (tot aan 1692), dan is er echter maar sprake meer van één grietman.
Wel hadden zowel Beetsterzwaag als Lippenhuizen tot aan het laatst van de 18e eeuw elk een rechtskamer, waar de grietman om de andere week rechtsprak. De naam grietman komt van greta. Dit is groeten in de zin van aanspreken in rechten of wel eisen. De grietman woonde in Beetsterzwaag. Dit dorp is van oudsher dan ook de plaats waar het gemeentebestuur en de gemeentesecretarie is gevestigd. Alleen in de Franse tijd is de gemeentesecretarie in Gorredijk gevestigd geweest.
De geschiedenis van Opsterland is er niet één van veel krijgsgeweld, alhoewel in 1231 de Friezen en de Drenthen elkaar bij Bakkeveen te lijf gingen. Ook plundertochten in het begin van de 16e eeuw, invallen en plunderingen in de 80-jarige oorlog, grote overlast van ingekwartierde soldaten in 1672/73, zijn het vermelden waard, maar het waren toch schaarse schermutselingen in de lange geschiedenis van Opsterland. Zichtbare herinneringen aan spannende tijden zijn de schansen aan de grenzen, bij Frieschepalen, beoosten Allardsoog (de nog bestaande Zwartendijksterschans) en bij de Breeberg zuidelijk van Duurswoude. In 1673 werd heel Gorredijk een vesting, waaraan het cultureel centrum/sporthal De Skâns in die plaats zijn naam ontleent.