Ruinen

Plaatsen > Ruinen

Nationaal park Dwingelderveld
Nationaal park Dwingelderveld ligt tussen de plaatsen Ruinen, Dwingeloo en Beilen en is 3700 ha groot. Het park bestaat uit de Dwingelose Heide, de Kraloërheide, de Anserdennen en boswachterij Dwingeloo. Het is het grootste vochtige heidegebied van West-Europa.
In het Dwingelderveld komen planten en dieren voor die in Nederland zeldzaam zijn, zoals de klokjesgentiaan, de zonnedauw en lavendelheide, de adder, de heikikker, de vele broed- en trekvogels, de boomvalk en de havik. Verder lopen er verschillende schaapskuddes rond. Door het natuurlijk bosbeheer in het Dwingelderveld staat er steeds meer dood hout in het bos. Dit levert schuilplaatsen op voor vleermuizen. Daarbij verhogen de bloemrijke essen de insectenrijkdom en ook daar profiteren de vleermuizen weer van. In het Dwingelderveld komen verschillende soorten vleermuizen voor, zoals de laatvlieger, de dwergvleermuis en de grootoorvleermuis.

De heren van Ruinen
Ruinen heeft sinds de vroege middeleeuwen een bijzondere plaats in het Landschap Drenthe ingenomen. Ruinen was een “hoge heerlijkheid”; een gebied met een grote mate van zelfstandigheid ten opzichte van de leenheer en dat was in die tijd de bisschop van Utrecht.
De boeren in de heerlijkheid betaalden de heren van Ruinen jaarlijks pacht in natura en waren verplicht regelmatig herendiensten te verrichten op de Oldenhave waar de heren van Ruinen zetelden. Feitelijk stond de heerlijkheid Ruinen los van de rest van Drenthe. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de heren van Ruinen en het Drentse Landschapsbestuur elkaar regelmatig in de haren zaten. Het bekendste conflict speelde zich onmiddellijk na de hervorming in 1598 af en ging over de vraag wie het recht had de dominee van Ruinen te benoemen, het zgn. collatierecht. De Drentse Staten hadden dominee Adolf Besten beroepen, terwijl Hendrik van Munster, de heer van Ruinen, in het begin de toenmalige pastoor Steven Sasse gewoon op zijn post liet en later zelf een dominee benoemde die vervolgens door de Landschap gevangen werd gezet. Het conflict sleepte zich enkele tientallen jaren voort en zou uiteindelijk in een compromis eindigen.
De Heer van Ruinen gaf zijn collatierecht op in ruil voor de belofte van de Drentse Staten dat Ruinen zijn zelfstandige positie mocht behouden. Pas in de Franse tijd kwam er officieel een eind aan de Heerlijkheid Ruinen.

Het klooster van Ruinen
Omstreeks 1140 stichtten Benedictijner monniken te Ruinen een klooster, de Maria-Abdij. In het begin was het een mannenklooster, maar in 1181 waren er ook nonnen en kunnen we dus van een dubbelklooster spreken. Vast staat in ieder geval we dat dit het eerste klooster in Drenthe was. In 1325 verplaatste men het klooster naar het zuidelijker gelegen Dickninge hij het dorp De Wijk. Het was te druk geworden in Ruinen dat inmiddels behoorlijk was gegroeid. Bovendien lag het dorp aan een belangrijke doorgaande weg; waardoor er voortdurend vreemd krijgsvolk door het dorp trok hetgeen de gewijde rust van het kloosterleven bepaald geen goed deed.
Naar de plaats van de Abdij van Ruinen is eigenlijk nog nooit goed onderzoek verricht. Men vermoedt dat de kloostergebouwen aan de noord- en oostkant van de huidige kerk hebben gelegen. Bekend is dat de kelder van de huidige pastorie nog van het oude klooster stamt. Het oude verhaal wil dat daar het “brouwhuis” van het klooster heeft gelegen en dat is dan nog de meest voorzichtige speculatie.

De Catharinakapel
Wie aan de zuidoostkant van de kerk gaat staan, ziet daar twee witgepleisterde bogen en een rond raam. Op deze plaats hebben Jan van Ruinen en zijn vrouw Zwedera in de 14e eeuw de Catharinakapel tegen de kerk aan laten bouwen. Deze Catharinakapel was met twee geprofileerde spitse bogen en een rond venster geopend naar het schip. Omdat de kapel daar stond bleef bij de verbouw in de 15de eeuw juist bier een groot deel van het tufsteenwerk bewaard. In de kapel bevond zich tot 1795 de graftombe voor ridder Jan. Nadien deed hij dienst als gevangenis.
De zeer onstuimige Jan van Ruinen had een heel bijzondere verhouding ten opzichte van de kerk. Soms stond men elkaar regelrecht naar het leven, dan weer waren de verhoudingen zo goed dat hij grote sommen geld van de Abt van het klooster mocht lenen, omdat de heer van Ruinen voortdurend op te grote voet leefde. De kapel bestond kennelijk al toen, na het overlijden van hun dochtertje Bertrade, Jan van Ruinen en Zwedera op 11 november 1374 een schenking deden aan het altaar van Sint Catharina. Toen Jan van Ruinen enkele jaren later stierf, liet Zwedera hem – volgens het oude verhaal – in de Catharinakapel begraven. Zelf wees ze een huwelijksaanzoek van Arent Huus, die Jan als heer van Ruinen was opgevolgd, van de hand en ze trok zich terug in een Sallands klooster.
Aan het eind van het toenmalige koor beeft vroeger nog een kapel gelegen, die in de annalen voorkomt als de O.L. Vrouwekapel.
Rond 1837 moet de Catharinakapel al zijn afgebroken, de O.L. Vrouwekapel verdween later bij de inkorting van het koor.

De verbouwing in 1423
Wellicht is een grote brand de reden geweest om aan het begin van de vijftiende eeuw met een grootscheepse verbouwing van de bestaande romaanse kerk, in dit geval een tufstenen kerk uit de 12de eeuw, te beginnen waarbij o.a. de kleine Romaanse ramen vervangen werden door de veel grotere gotische vensters, die het gebouw tot op de dag van vandaag sieren.Waarschijnlijk werd de zuidmuur, behalve het oostelijke stuk, geheel herbouwd, waarbij voor het onderste deel tufsteen werd gebruikt. De muur heeft een regelmatige gotische indeling in vier traveeën, gescheiden door steunberen en in elk vak een groot spitsboogvenster met daaronder aan de binnenzijde een korfbogige nis. Aan de noordzijde ontbreken die nissen en is het muurwerk onregelmatiger ingedeeld: drie vakken met in het oostelijke een vroeger venster en in het middelste een ouder poortje. De muur bestaat hier nog voor driekwart uit tufsteen. Kennelijk heeft men de oude noordmuur alleen verhoogd en van grote vensters voorzien. Het poortje met siermetselwerk in het boogveld is uit de vroeg-gotische periode. De romaanse kerk had een versmald rondgesloten koor, dat naderhand, waarschijnlijk ook in de 15de eeuw, werd vervangen door een driezijdig bakstenen koor.
Een brand hoeft overigens niet persé de aanleiding voor de verbouwing te zijn geweest, want in het eerste kwart van die eeuw werd er in tal van Drentse dorpen flink aan de kerken gebouwd. Het bijzondere is dat deze bouwactiviteiten in hun detaillering zoveel overeenkomsten vertonen dat er wellicht sprake is van een en dezelfde architect.
Bij het onderzoek ter voorbereiding van de restauratie stuitte men in de archieven aan het begin van de vijftiende eeuw op een inwoner van Ruinen die “Johan die Wercmeyster” werd genoemd. “Werkmeester” duidt vrijwel altijd op het beroep van architect en Johan hoorde blijkens zijn penning- en hoenderpacht tot de meer welgestelden van het dorp. Is hij wellicht de oorspronkelijke ontwerper geweest van de uit die tijd stammende “Drentse torenfamilie” die de torens van Beilen, Blijdenstein, Dwingeloo, Havelte, Kolderveen, Oosterhesselen, Rolde en Ruinen omvat? Dit Drentse type heeft in elke geleding een spitsboognis gedeeld door een middenstijl. De nis boven de ingang is breder en bestaat voor de helft uit een venster. De onderbouw met smalle spitse ingang bestaat uit tufsteen.
De mooie Ruiner toren met zijn 80 treden hoge wenteltrap “geplakt” tegen de noordgevel kan dan als de bekroning van zijn levenswerk worden beschouwd.
De bouw van de Ruiner toren kan heel nauwkeurig worden gedateerd op 1423, omdat er een gedenksteen met dat jaartal in de toren is ingemetseld “lnt iaer ons here m.cccc.eo.xxiii is dese toern gemaeckt” staat er in gotisch schrift op te lezen. De torenspits is een verhaal op zich. Op de reconstructietekening van de situatie in 1423 ziet u de oorspronkelijke spitse torenbekroning.
Toen een zware storm in 1661 de spits onherstelbaar had beschadigd, hebben de Ruiners gedurende een groot aantal jaren pogingen ondernomen om hij allerlei instanties fondsen voor een nieuwe spits te verwerven.
Het zou al met al tot ongeveer 1688 of 1663? duren voor de kerk weer een spits had; veel lager dan de oude en eindigend in een eenvoudige lantaarn met een koepeltje.

De verbouwing van 1836/1837
In de loop van de achttiende eeuw is de achteruitgang van de Mariakerk begonnen. Geld voor reparaties was er eigenlijk nooit, alles moest zo goedkoop mogelijk worden “opgelapt”.
Aan het begin van de vorige eeuw was de kerk zover achteruitgegaan dat de Landdrost van Drenthe een rapport liet opmaken over de toestand. Bouwkundige B. Slot uit Meppel noemde de kerk in zijn rapport uit 1808:
“Een suffisant (= stevig) gebouw, maar tegelijk in vele opsigten zeer verwaarloosd”
Hij kwam met een grootscheeps reparatieplan dat vervolgens niet werd uitgevoerd.
Pas in 1836 gebeurde er iets. Voor 4000 gulden voerde aannemer Boverhuis uit Smilde een restauratie uit die op een regelrechte ramp voor het gebouw uitdraaide. De belangrijkste ingreep was de sloop van het koor en de afbraak van de Catharina kapel, maar ook het dichtmetselen van oude ramen, het aanbrengen van een zolder en het ophogen van de vloer hebben de historische waarde van het gebouw enorm aangetast.
Toen aan het begin van deze eeuw het onderste deel van de toren met baksteen werd bekleed, was de ramp compleet.
In de jaren zeventig kon met de restauratie van de “verminkte, sombere bouwval” – zoals dominee de Bruin zijn kerk indertijd omschreef – worden begonnen.
Het was wel op het laatste nippertje.

De restauratie
Aan een restauratie gaat een grootscheeps onderzoek vooraf wil een gebouw op een historisch verantwoorde manier in oude luister kunnen worden hersteld. Dat er de nodige voetangels en klemmen in zitten, spreekt voor zich.
Wellicht kunnen die het beste worden geïllustreerd met de oude prent van Spilman (1721-1784) hierboven. Als de spits op de prent wordt vergeleken met de spits op de oude ansichtkaart er naast. De lantaarn is bij Spilman een stuk gedrongener dan die op de oude foto en bovendien had Spilman een uivormige bekroning op de spits getekend. Achteraf gezien kan het niet anders dan dat Spilman zich de nodige “dichterlijke” vrijheid heeft gepermitteerd, maar het had wel grote gevolgen. Toen in 1952 de spits moest worden hersteld, heeft men namelijk de tekening van Spilman aangehouden.

De restauratie in grote lijnen
De restauratie werd uitgevoerd van oktober 1972 tot mei 1975. Zoveel mogelijk probeerde men om alles wat er in 1836 aan het gebouw werd verknoeid, weer ongedaan te maken.
De oorspronkelijke kap werd zo nauwkeurig mogelijk weer hersteld. In de noordgevel zette men de oorspronkelijke ramen terug en ook hij de zuidgevel trachtte men zo goed mogelijk terug te keren naar de situatie van voor 1836.
Zowel aan de noordkant als aan de zuidkant van de kerk werden de dichtgemetselde toegangsdeuren weer opengebroken en hersteld.
De in de vorige eeuw bedachte schuine kap maakte plaats voor een groot recht muurvlak waarin u weer heel goed de vorm van het verdwenen koor kunt herkennen.
Ook de aanzetten van de muren van het koor werden hersteld. Corneille F. Janssen, die indertijd de leiding had van de restauratie, omschreef dit onderdeel van de restauratie treffend als het weer “leesbaar” maken van de oude details.

De restauratie van het interieur
In de kerk vormde de schitterende houten kap het meest opvallende onderdeel van de restauratie.
Kunt u zich voorstellen hoe de Ruiner kerk eruit zag toen op de zware eiken balken een houten zoldering was aangebracht . De restauratie bracht weer kleur in de kerk. Het alles overheersende grijs maakte plaats voor het warme rood van de banken en het diepe groen van de nieuwe orgelgalerij.

Altaarsteen 
Op de middeleeuwse altaarsteen van zandsteen, links voorin het torenportaal, ziet u op de tekening de vijf zgn. gaffelkruisen. Deze steen werd tijdens de restauratie buiten de kerk gevonden. Over de oorsprong van de steen is nog vrijwel niets bekend.
Van elders is bekend dat het vaak om offerstenen uit een voor-christelijke periode gaat, die later tot altaarsteen werden gewijd door er kruisen in te graveren: vijf kruisen naar de vijf wonden van Christus.

Torenklokken
In het portaal van de kerk ziet u de twee touwen die zijn verbonden met de klokken hoog in de toren.
Een van de twee klokken stamt uit 1493 en werd gegoten door de beroemde klokkengieter Gerard van Wou uit Kampen, toen Hendrik van Munster heer van Ruinen en kastelein (= kasteelheer) van Coevorden was.
De jongere klok werd in 1737 door Ciprianus Crans uit Amsterdam gegoten. Het opschrift van deze kink luidde:
“Ik hang in de toren van de heerlijkheid in carspel Ruinen. Niet om de wet maar om het evangelie te bazuinen”.
Deze laatste klok werd in de oorlog door de Duitsers meegenomen. In 1960 kwam er een nieuwe klok voor in de plaats. De klokken van de Ruiner kerk roepen iedere zondag nog de gelovigen op ter kerkgang. Ook heeft de oude gewoonte om bij begrafenissen de klokken te luiden zich in Ruinen weten te handhaven.

Torendeur 
Deze deur geeft toegang tot de 80 treden tellende trap naar de lantaarn van de toren. Zoals zovele kerktorens is ook de Ruiner toren sinds de Napoleontische tijd eigendom van de burgerlijke gemeente.
Het bijzondere van de Ruiner toren is dat deze uitsluitend via de kerk te bereiken is. De vloeren in de toren zijn zo geconstrueerd dat deze onmogelijk voor het publiek kan worden opengesteld.
Vandaar dat u een groot hangslot op de deur aantreft.
Boven de deur ziet u de omtrekken van de dichtgemetselde toegang tot de oude orgelgalerij.

De Bank van de Landschap en de Edelluiden
Samen met de andere drie herenbanken werd deze “bank van de Landschap en de Edelluiden” tijdens de restauratie in de jaren zeventig in oude staat teruggebracht. In 1836 had men namelijk van deze vier oude banken drie “nieuwe” gemaakt. Twee andere banken zijn in die tijd geheel verdwenen.
De “bank van de Landschap en de Edelluiden” werd rond 1630 gemaakt door Claes Jansz. ten Poll uit Steenwijk. De bank werd voor de helft (175 gulden) betaald door de Landschap Drenthe, die sinds de hervorming in het bezit was gekomen van het klooster Dickninge en de mogelijkheid wilde hebben om in Ruinen ter kerke te gaan. De rest van de tijd mochten de Ruiner “edelluiden” van de bank gebruik maken.
Boven de bank vindt u een bord met een overzicht van alle predikanten die in de Ruiner kerk hebben gestaan. Zoals u ziet is het bord van recente datum. Opmerkelijk is dat de lijst begint met de eerder genoemde pastoor Steven Sasse.

De banken van Ansen en Rheebrugge
Vanaf de preekstoel bekeken ziet u rechts van de deur links met het “dakje” de bank van de heren van de havezathe Ansen en rechts die van het oude huis Rheebrugge. Toen aan het eind van de achttiende eeuw de havezathe van Ansen in verval was geraakt om tenslotte te worden afgebroken, werd uiteraard ook de bank van het huis in de Ruiner kerk verkocht. Koper was Roelof van Echten die er in 1780 het kapitale bedrag van 309 gulden voor moest betalen.
Het huis Echten had weliswaar al een bank in de kerk, maar die van Ansen was stellig groter en mooier en paste dus beter hij de staat die de Van Echtens voerden. De oude Van Echten-bank is samen met de “bank van de Jufferen Polmans en Bronkhorst” in 1836 verloren gegaan.

Muurschildering “De aankondiging van Maria” 
Naar alle waarschijnlijkheid stamt deze muurschildering uit het begin van de zestiende eeuw. U ziet de engel die Maria de komst van Christus aankondigt. Geknield voor een gotische knielbank heeft Maria een opengeslagen gebedenboek voor zich. Boven haar daalt de heilige geest in de gedaante van een duif op haar neer. Op het lint hebben in vroeger tijden waarschijnlijk de woorden gestaan die de engel sprak.
Rechtsonder bij de galerij ziet u een zgn. kerkwijdingskruis waarvan er – verspreid over de hele kerk – oorspronkelijk twaalf moeten zijn geweest.

De bank van de heren van Ruinen 
De bank van de heren van Ruinen heeft een totaal andere vorm dan de overige drie herenbanken. Waarschijnlijk is deze de oudste. Al in 1629 was er sprake van het verplaatsen van de bank, omdat de heer van Ruinen erover had geklaagd dat hij “den predikant niet sien ende verstaen kan”.
Eerst na de restauratie kreeg de “bank van de heren van Ruinen” zijn huidige plaats onder de orgelgalerij.

De lichtkronen 
Aan het eind van de achttiende eeuw barstte overal in de Nederlanden de strijd los tussen de Patriotten en de Prinsgezinden. Bij de collecte voor de Prinsgezinden in Ruinen werd zoveel opgehaald dat er een fraaie lichtkroon voor de kerk van overbleef. Het is de kroon die het dichtst hij het orgel hangt. Onleesbaar vanaf de grond staat helemaal bovenaan met gouden letters op een zwarte achtergrond:
“Uit overschot van Princevlag
Door opening van milde handen
Om in de kerk het ligt te branden
Dat men dees croon hier zag”
De tweede lichtkroon is een replica die door de provincie Drenthe werd aangeboden ter gelegenheid van de ingebruikneming van de kerk na de restauratie.

De preekstoel en het doophek 
Zowel de preekstoel als het doophek ervoor stammen uit de zeventiende eeuw.
Naar alle waarschijnlijkheid is de preeksteel in 1661 gemaakt door Jan Janssen Decker uit Steenwijk. Let u eens op de oude grafzerken die binnen het doophek liggen. Oorspronkelijk hebben ze graven toegedekt in het in 1836 afgebroken koor. Aan het feit dat ze nogal zijn afgesleten, kunt u zien dat de stenen eerder op een plaats hebben gelegen die meer werd belopen.
Alleen bij bijzondere gelegenheden wordt de avondmaalsbeker tevoorschijn gehaald. De beker stamt uit dezelfde tijd als preekstoel en doophek. Hij werd door de Ruiner gelovigen aangeboden na de storm, die de kerk in 1661 had geteisterd. De beker draagt het zilverkeur van de stad Zwolle.
Een kostbaarheid van veel recenter datum is het anker dat onlangs werd geschonken door de partnergemeente Hiddensee in de voormalige DDR. Het vormt het symbool van de hechte contacten die de hervormde gemeente met geloofsgenoten elders onderhoudt.

Bronnen:
Boekje uitgegeven door de Hervormde kerk van Ruinen in juni 1991.Deze gids is deels gebaseerd op een viertal edities van de brochure “de Mariakerk te Ruinen” die tussen 1971 en 1980 zijn uitgegeven onder verantwoordelijkheid van Ds. J. de Bruin. Deze ontleende zijn informatie voor een belangrijk deel aan artikelen in de Nieuwe Drentsche Volksalmanak zoals die van B. Lonsain in 1923 en Kl. Tissingh in 1926.
De voorbereiding van de restauratie heeft tal van nieuwe historische feiten opgeleverd. Deze zijn voortreffelijk verwoord in het artikel van Corneille F. Janssen in “De monumenten in Drenthe I: “De bouwgeschiedenis van de kerk in Ruinen”, en in de verslagen van de restauratie in de verschillende jaargangen van de Nieuwe Drentse Volksalmanak van 1974 tot en met 1977.
Aanvullende informatie uit Dr. Regn. Steensma Lang de oude Drentse kerken (1977) ISBN 90 246 4213 2 (Bosch & Keuning – Baarn)

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *